Lucas maakt zich klaar om naar school te vertrekken. Daarvoor heeft hij allerlei zaken nodig. Zijn rugzak ligt op zijn bureau, zijn vest hangt naast de deur, de pennenzak ligt naast zijn stoel en zijn boterhammendoos ligt onder zijn bed (De kastwoorden worden deels aangebracht). Lucas kijkt op zijn uurwerk dat boven zijn bed hangt. Het is al vijf voor acht! Tijd om te vertrekken. Hij roept snel zijn mama!
In de auto ziet hij dat het al acht uur is (integratie van het uurwerk)! De school begint al om tien over acht! Mama moet dus iets sneller rijden! Onderweg ziet hij een hond achter een boom, een oud vrouwtje en auto’s onder de brug (De kastwoorden worden deels aangebracht).
Lucas komt toe op school.
Op de grote klok staat er tien over acht. De bel gaat net een eerste keer. Ze gaan achter elkaar gaan staan op klasnummer (De kastwoorden, links en rechts worden aangebracht).
De bel gaat en het is tijd voor Lucas en zijn klasgenoten om naar binnen te gaan.
Aan te brengen begrippen:
De
kastwoorden: ·Voor ·Achter ·Naast ·Op ·Links ·Rechts ·Tussen